9 mei 2018 |

Van muziek niet met je oren, maar met je blik. Van met je ogen dicht.

Van er was eens een goudgele baljurk die over de dansvloer schreide. Kunnen liefhebben, zoals de aarde de zon weer opzoekt, elke dag, zoals jij en ik ons aan elkaar verwarmen. Liefhebben als een knetterend haardvuur, dat alle kanten op danst en weer adem geeft aan wat bevroren was. Liefhebben als een lied, waarvan de eerste melodie schrijnend in een donkere kerker schuilt. Huilt. Moederziel alleen. Een solo die raakt, door merg en been. Maar langzaam valt er licht naar binnen, kleuren je wangen zonnegeel, gaat er ergens een kaarsje branden. Het vlammetje flakkert op, in cantabile, het zingt. Zie je ‘t? Eerst voorzichtig, aarzelend, haast onbewogen. In een stroomversnelling klinkt dan een dozijn lichtjes met het vlammetje mee. Een kroonluchter hoog aan de hemel ontsteekt, laat licht vallen op elke vezel binnenin je. Gewoon maar geel, wordt glanzend goud. Een symfonie van hartenlust. In harmonie. Zij die hem langzaam kust. Een betovering van jewelste. En in de verte klinkt stralend trompetgeschal. In de lucht hangen wolken als witte strepen tussen het licht.

De aantrekkingskracht tussen de maan en het water, tussen het land en het water, tussen het water en het zand. Op deze wereldbol blijven we maar een blauwe maandag. Kortstondig in de tijd, een zandkorrel in de eeuwigheid. Maar een bries waait door onze haren. Eerst largo, traag en ingetogen, dan poco a poco accelerando, tot een allegro op de maat van de wind. Van muziek met je ogen dicht. De klank van blauw is er geen die rouwt, want blauw bedenkt, belooft en betovert de koude slagen van een golf tot stroom. Blauw gaat er plechtig tegenin, als contratonen tegen de schrille staccato van regen, die neerslaat op het oppervlak. Blauw houdt donkerte vast, maar donkerte waaraan je je warmen kan. Als de dans van een strijkstok en de snaren van opa viool. We zijn allemaal nomaden, reizigers, ontdekkers. Op zoek naar avontuur, naar elke dag een nieuw begin. Op zoek naar een da capo, al segno soms, altijd al fine. Water van de oceaan blauwt in de ochtend en in de avond. Het blauwt als een steeds terugkerende melodie. Vijftig tinten blauw. En opnieuw. En opnieuw. Zoals we ademen. Zacht en zoet. Zoals het zou moeten, als het toch moet. En voor onze ogen een uitzicht, eindeloos en klein, maar de wereld ligt er aan je voeten. Zo ver weg, en toch binnen handbereik. Onder water gaan we, staan we niet, maar zweven we boven de bodem uit. In zeeën van ruimte, zeeën van tijd. De zon schenkt rimpels aan de blauwte, een schittering die het water ouder maakt. Blauwer, kouder, almaar dieper. Soms dreigt er gevaar, daar waar we als mens niet kunnen komen, omdat de lucht er te schaars en licht er te weinig is. Soms weten we niet wat ons te wachten staat, deinen we gewoon mee op het ritme van een golfslag, tegen beter weten in. De maatslag van de zee. Blauw maar mee.

Er danst muziek achter onze blik, van met onze ogen dicht. Weet je nog hoe dat liedje ging? We waren nog groen achter onze oren. Het was net ochtend geworden en dauwdruppels wasten de aarde schoon. In zo’n lied konden we voor altijd blijven. Nestelden ons op een notenbalk die er nog lag: een vertakking van jonge tonen, klanken die maar pas begonnen waren, kruinen die wiegden als een slaaplied voor een kind. Groen was de stilte, waar alles begint. Het ruisen van de bomen, het vallen van het licht, het komen van de winter, het hoge, wilde noorden. Met je ogen dicht.

Hakuna matata. Je hebt geen zorgen, dus zorg maar dat je geniet. Een zorgeloze wereld, wat een droom zou dat zijn? Zoals tijdens zwoele zomeravonden, dan worden gedachten soms pimpelpaars. Als de rijke kleuren in de gloed van de ondergaande zon. Dat gemis: lang kijken naar de zon die al lang is slapen gaan. Maar ook deze hoop: wachten op die lichtbol die ook altijd weer ontwaakt. Op zo’n avonden kleurt de hemel de bloesems bont als noorderlicht, verstopt het licht zich in het donker. Bedachtzaam zingt lavendelregen een zachte ode aan de lente. De geurende druppels verbeelden het chromatische vallen van de sterren. In canon valt de avond erachteraan. Een stad vol sterren, op zoek naar glanzend succes. De een straalt soms feller dan de ander, fortepiano: altijd liefs in elkaars armen. Samen als zeepbellen in het luchtruim, euforisch te kunnen vliegen, maar zo bang voor de klap. Dromen is voor dwazen, wordt wel eens gezegd, maar gek zijn doet geen pijn. Zie je? Het krokust alleen maar in mijn hoofd.

Het is tijd om kleur te bekennen. En dan in het bijzonder een kleur om te vieren, bij klokgelui en de warmte in de herfst van de vorige eeuw. Want oranje zijn de slingers en de toeters en de bellen. Oranje, het leven door een gekleurde bril. Niets uit de weg gaan, niemand iets in de weg staan. Con brio, met gloed, en maestoso zoals de zon.

Uit de grond van mijn rood getinte hart hoop ik dat je geniet, van met je ogen dicht, en je oren op oneindig. Ik hoop dat je geen blauwtje loopt, niet als grijze muis de dag in gaat, maar straalt als de zon straks met een liedje in je hoofd. Laat het kleurrijk zijn.