26 maart 2022 |
Voor L.
De scherven en de schrammen zijn niet te ontschrijven.
De schreeuwende beelden zijn hier om te blijven.
Tussen mijn oren in en de jouwe, zei je klam.
Ze kaatsen tot ongeloof toe langs de krassen
die eerder geweld al zette, te vroeg.
(Hoeveel kunnen gedachten aan?)
We bedenken waar het toe leiden kan,
we gingen ervoor naar school. We voelen,
dat kán niet goed zijn, maar ook hoe klein we zijn.
We kunnen de chaos niet ontschrijven, het roet op de muren,
het kapotgeschoten licht. Hoe het zomaar breken kan.
De hardheid ervan. Hoe het radeloos op de vlucht
en nergens meer op slaat. Het slaat werkelijk waar
helemaal nergens meer op. (Hoeveel kunnen harten verdragen?)
We weten waar het toe leiden kan, uit verhalen van wat is geweest.
(Toen oma nog leefde, en haar leven dus ook in zachte herinnering,
een zakdoek geknoopt.) Mond-tot-mondreclame voor vrede.
Hoe klein een vuur toch vlam kan vatten.
Je voelt een drang om de ellende te ontwarren,
om je armen te leggen rond alle verdriet,
om vrede te schreeuwen en heimwee te stillen,
maar zo veel donkerte verlicht je niet…
alleen. (Hoeveel kunnen handen dragen?)
Je draagt de wereld op je schouders.
(Ik zie je. Ik voel je angst. Je trilt.)
Je doet alles voor witte rook, en meer, alles wat je kan,
maar het voelt als te weinig, dus draag ik ‘m met je mee.
Het zwart kan niet ontschreven, maar het goede
staat in jouw hart gegrift. Elk verhaal dat ontheemd is,
zou je onderdak geven. (Verdorie, hoe mooi zou dat zijn?)
En al maakt één genster de lente niet, het is haar noodzakelijke begin.
Dus wroet en struikel. Ik help je recht.
Gebundelde takken kunnen niet gebroken.
Als je voelt dat je de wereld dragen moet,
zet ik mijn schouders onder jou.
We atlassen tot de lente komt.
Schouder aan schouder. Bont en hemelsblauw.