13 april 2016 |

Met mijn armen gulzig in zijn haar gestrengeld
herinner ik me de stukjes verleden
waarin papa me droeg op zijn sterke schouders,
zodat ik van de hemel proeven kon,
waggelend en giechelend en papa’s handen kietelend
langs mijn bengelende benen,
die ooit zouden moeten leren
met beide voeten op de grond te staan,
als ik later groot was.

Als ik, nu ik groot ben, kon,
droeg ik de wereld op mijn schouders 
voor een stap of tien of nog wat langer,
afhankelijk van hoe lang ik het volhouden zou,
zodat ie toch even van de hemel proeven kon,
want dat heeft ie zo broodnodig:
te giechelen en te kietelen en
te bengelen en te strengelen
en pas later als ie groot zou zijn
te ontroeren wat nog heel is.